Betekenis van:
kaart
kaart
Zelfstandig naamwoord
- een bedrukt kartonnen vel dat met de post verstuurd kan worden
"Ik stuur je een kaartje."
kaart (de ~ | meervoud kaarten)
Zelfstandig naamwoord
- kaart met het overzicht v.d. spijzen; overzicht v.d. spijzen; lijst van gerechten; menukaart
"wilt u misschien de kaart nog even zien?"
"ober, mag ik de kaart?"
Synoniemen
Hyperoniemen
kaart (de ~ | meervoud kaarten)
Zelfstandig naamwoord
- kaart v.e. kaartspel; speelkaart
"open kaart spelen"
"een onhaalbare kaart"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
kaart
Zelfstandig naamwoord
- een schematische afbeelding van een ruimtelijk gebied op een plat vlak in een verkleinde schaal
kaart
Zelfstandig naamwoord
- een kartonnen of plastic vel uit een kaartspel, om mee te spelen
kaart
Zelfstandig naamwoord
- prentbriefkaart
Synoniemen
Hyperoniemen
kaart
Zelfstandig naamwoord
- iets dat recht geeft op toegang; toegangskaartje; toegangskaartje; toegangsbiljet; toegangskaartje
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Laten we kaart spelen.
- Dit is een kaart.
- Er hangt een kaart aan de muur.
- Dit gebied is niet in kaart gebracht.
- Waar kan ik een kaart kopen?
- Xueyou heeft een kaart van China vast.
- Een kaart helpt ons bij de studie van de aardrijkskunde.
- Waar kan ik een kaart van Europa kopen?
- Waar kan ik een kaart van Europa verkrijgen?
- De dikke lijnen op de kaart zijn wegen.
- Toon mij op de kaart waar Puerto Rico ligt.
- Ik kan perfect een kaart van Brazilië tekenen.
- Wat is de cash-limiet voor deze kaart?
- We hadden een kaart bij ons voor het geval we verdwaalden.
- Kaart