Betekenis van:
kamer
kamer (de ~ | meervoud kamers)
Zelfstandig naamwoord
- elk van de zelfstandige ruimten waarin een gebouw verdeeld is
"de kamers doen"
"de donkere kamer"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
kamer (de ~ | meervoud kamers)
Zelfstandig naamwoord
- holte in een orgaan
"de linker/rechter kamer[van het hart]"
Hyperoniemen
kamer (de ~ | meervoud kamers)
Zelfstandig naamwoord
- bestuurders; groep van mensen met bepaalde functie
"Kamer van Koophandel"
"de enkelvoudige kamer"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
kamer
Zelfstandig naamwoord
- een van de rest door muren afgescheiden deel van een huis met een eigen functie
kamer
Zelfstandig naamwoord
- een caviteit in bepaalde organen zoals het hart
kamer
Zelfstandig naamwoord
- plaats in een vuurwapen waar zich de lading bevindt
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- De kamer was warm.
- Hoeveel kost de kamer?
- Hoeveel kost een kamer?
- Kamer te huur.
- Hij verliet de kamer.
- De kamer van Mr. Johnson was een grote kamer.
- Deze kamer is groot genoeg.
- Heb je een eigen kamer?
- Mayuko kwam de kamer binnen.
- Ik moet een kamer huren.
- Haar kamer heeft rode muren.
- Hij ging zijn kamer binnen.
- Hij keek de kamer rond.
- John liep de kamer in.
- De kaarsen verlichtten de kamer.