Betekenis van:
kassa

kassa
Zelfstandig naamwoord
  • een plaats in een winkel waar men zijn aankopen betaalt
"De klant gaat naar de kassa om zijn boodschappen te betalen."
kassa
Zelfstandig naamwoord
  • een plaats in een theater waar men zijn tickets reserveert of betaalt
"De bioscoopgangers moeten lang aanschuiven aan de kassa voor ze naar binnen kunnen gaan."
kassa
Zelfstandig naamwoord
  • een machine in een winkel om ontvangen geld te registreren en te bewaren
"De winkelier steekt het ontvangen geld in de kassa."
kassa (de ~ | meervoud kassa's)
Zelfstandig naamwoord
  • plaats waar betalingen plaatsvinden; plaats in de winkel waar men betaalt
"in de rij bij/voor de kassa"
"achter de kassa zitten/staan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

kassa (de ~ | meervoud kassa's)
Zelfstandig naamwoord
  • telmachine met geldlade
"de kassa rinkelt"
"kassa!"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Waar is de kassa?
  2. "Nou," zei de verkoopster, en wenkte Dima haar te volgen naar de kassa, "dat is dan 3.000.000,99."