Betekenis van:
kasteel

kasteel
Zelfstandig naamwoord
  • een middeleeuwse versterkte woning, ook wel burcht of slot genoemd
"Kasteel Hoensbroek is een van de mooiste en grootste kastelen van Nederland. Het oudste deel van het kasteel stamt uit 1250."
kasteel (het ~ | meervoud kastelen)
Zelfstandig naamwoord
  • groot, middeleeuws bouwwerk
"een sprookjesachtig kasteel"
"op een kasteel wonen/verblijven"

Hyperoniemen

kasteel (het ~ | meervoud kastelen)
Zelfstandig naamwoord
  • stuk in het schaakspel

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Mijn thuis is mijn kasteel.
  2. Ik ben nu in een oud kasteel
  3. Het kasteel werd in de as gelegd.
  4. Wanneer jullie naar Roemenië gaan, zullen jullie het Kasteel van Dracula bezoeken.
  5. Bouwwerkzaamheden aan kasteel
  6. Wijn van druiven die zijn geoogst in wijngaarden welke worden geëxploiteerd door een bedrijf waar een historisch kasteel of een ruïne daarvan staat; de wijnbereiding vindt op het bedrijf plaats.