Betekenis van:
kennen

kennen
Werkwoord
  • vertrouwd zijn met
"geen gevaar kennen"
"iemand van gezicht kennen"

Hyperoniemen

kennen
Werkwoord
  • bekend, vertrouwd zijn met
"Ken je de nieuwe overburen al?"
kennen
Werkwoord
  • door studie of oefening geleerd hebben
"Ik ken de leerstof grondig genoeg."
kennen
Werkwoord
  • ''het wel moeten ~'': vaak ergens door getroffen worden
"Je hebt het de laatste maanden wel moeten kennen, zeg! Eerst die ziekte, nu weer dat ongeluk!"
kennen
Werkwoord
  • terugkennen; herkennen
"hem aan zijn manier van lopen kennen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. We kennen hem.
  2. We kennen elkaar niet.
  3. We kennen hem niet.
  4. We kennen haar niet.
  5. Vanwaar kennen jullie elkaar?
  6. We kennen elkaar al.
  7. We kennen hem niet.
  8. We kennen haar niet.
  9. Waar kennen jullie elkaar van?
  10. Hij lijkt ons te kennen.
  11. Mijn ouders kennen mijn vriendin.
  12. Kennen jullie mijn broer Masao?
  13. Heel veel mensen kennen hem.
  14. Iedere leerling moet het schoolreglement kennen.
  15. Blij u te leren kennen, Ken.