Betekenis van:
klapstoel

klapstoel
Zelfstandig naamwoord
  • stoel met opklapbare zitting
"Na lang zwoegen kreeg ik de klapstoel uitgeklapt."
klapstoel (de ~ | meervoud klapstoelen)
Zelfstandig naamwoord
  • stoel met opklapbare zitting; geheel opvouwbare stoel

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Zo'n klapstoel zit erg ongemakkelijk.
  2. Klapstoel
  3. Het algemene risico van de klapstoel is dus „groot risico”.
  4. klapstoel”: een extra zitplaats voor occasioneel gebruik, die gewoonlijk is weggeklapt.
  5. Een klapstoel voor een bemanningslid mag in de gebruiksstand de doorgang tot een bedrijfsdeur belemmeren, mits:
  6. Bij een klapstoel wordt deze ruimte bepaald met de zitting in de gebruiksstand.
  7. klapstoel” een extra stoel voor occasioneel gebruik, die gewoonlijk dichtgeklapt is; 2.9.
  8. Indien de voetruimte van een zitplaats, of een gedeelte van een in gebruik zijnde klapstoel in de rolstoelruimte uitsteekt, is op of naast deze zitplaats en klapstoel de volgende tekst aangebracht:
  9. Een klapstoel heeft een klapmechanisme dat zodanig is ontworpen dat de vingers van de gebruiker kunnen geklemd geraken tussen het zitvlak en het klapmechanisme.