Betekenis van:
klas

klas
Zelfstandig naamwoord
  • een groep leerlingen die een tijdlang gezamenlijk les krijgen
"Bij haar in de klas zitten veel goede leerlingen."
klas
Zelfstandig naamwoord
  • een leerjaar op school
"Zij zit in de tweede klas."
klas
Zelfstandig naamwoord
  • een klaslokaal
"Ik heb mijn rekenmachine nog in de klas liggen."
klas (de ~ | meervoud klassen)
Zelfstandig naamwoord
  • lesruimte in een school; zaal waarin men lesgeeft; ruimte in een school voor de lessen; leslokaal
"voor de klas staan"
"voor de klas (komen)"

Synoniemen

Hyperoniemen

klas
Zelfstandig naamwoord
  • leerjaar; leerjaar; bepaald jaar v.e. opleiding

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ze stond voor de klas.
  2. Ik ben de langste van de klas.
  3. Er zitten veertig leerlingen in onze klas.
  4. Hoeveel jongens zijn er in jullie klas?
  5. Loop niet in de klas a.u.b.
  6. Hoeveel leerlingen zitten er in jouw klas?
  7. Onze klas bestaat uit 40 jongens.
  8. Hoeveel jongens zijn er in deze klas?
  9. Er zitten ongeveer veertig studenten in haar klas.
  10. Niemand in zijn klas is sneller dan hij.
  11. Elena is het grootste meisje van de klas.
  12. Geen meisje in mijn klas is mooier dan Linda.
  13. Geen meisje in mijn klas is mooier dan Linda.
  14. Je moet niet kwaad spreken over andere jongens in zijn klas.
  15. Toen ik op een openbare school werkte, had ik tien-vijftien leerlingen in de klas.