Betekenis van:
klas
klas
Zelfstandig naamwoord
- een groep leerlingen die een tijdlang gezamenlijk les krijgen
"Bij haar in de klas zitten veel goede leerlingen."
klas
Zelfstandig naamwoord
- een leerjaar op school
"Zij zit in de tweede klas."
klas
Zelfstandig naamwoord
- een klaslokaal
"Ik heb mijn rekenmachine nog in de klas liggen."
klas (de ~ | meervoud klassen)
Zelfstandig naamwoord
- lesruimte in een school; zaal waarin men lesgeeft; ruimte in een school voor de lessen; leslokaal
"voor de klas staan"
"voor de klas (komen)"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Ze stond voor de klas.
- Ik ben de langste van de klas.
- Er zitten veertig leerlingen in onze klas.
- Hoeveel jongens zijn er in jullie klas?
- Loop niet in de klas a.u.b.
- Hoeveel leerlingen zitten er in jouw klas?
- Onze klas bestaat uit 40 jongens.
- Hoeveel jongens zijn er in deze klas?
- Er zitten ongeveer veertig studenten in haar klas.
- Niemand in zijn klas is sneller dan hij.
- Elena is het grootste meisje van de klas.
- Geen meisje in mijn klas is mooier dan Linda.
- Geen meisje in mijn klas is mooier dan Linda.
- Je moet niet kwaad spreken over andere jongens in zijn klas.
- Toen ik op een openbare school werkte, had ik tien-vijftien leerlingen in de klas.