Betekenis van:
kleine

kleine (de ~ | meervoud kleinen)
Zelfstandig naamwoord
  • pasgeboren kind; baby; jong kind; jong kind dat nog gezoogd wordt
"de kleine thuislaten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

kleine
Bijvoeglijk naamwoord
  • verbogen vorm van de stellende trap van klein

Voorbeeldzinnen

  1. Teken een kleine cirkel.
  2. Ze adopteerden het kleine meisje.
  3. Er bestaat een kleine kans op herhaling.
  4. We feestten tot in de kleine uurtjes.
  5. De kleine jongen zei hallo tegen me.
  6. Hij heeft een kleine jongen van de verdrinkingsdood gered.
  7. O mijn kleine zusje, waarom zeg je niets tegen me?
  8. Hij redde het kleine meisje ten koste van zijn leven.
  9. Tom vond het niet erg dat Maria kleine borsten had
  10. Ik moet je om een kleine gunst vragen.
  11. Moderne schepen hebben maar een kleine bemanning nodig.
  12. "Wat is er?" vroeg het kleine witte konijn.
  13. Alleen gelaten begon het kleine meisje te huilen.
  14. De kleine Martin had een rustige kindertijd in Atlanta, Georgia.
  15. Tien mensen stonden op elkaar gepakt in de kleine kamer.