Betekenis van:
kleingeld
kleingeld (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- geld in munten; los muntgeld; muntstuk
"(n)iets aan kleingeld"
"wat kleingeld"
Synoniemen
Hyperoniemen
kleingeld
Zelfstandig naamwoord
- geld in kleine coupures, vooral in munten
"Hij heeft altijd wel kleingeld in zijn zakken zitten."
Voorbeeldzinnen
- Geeft Tom zijn kleingeld.
- Ik heb geen kleingeld bij me.
- Ik wil een telefoontje plegen, maar ik heb geen kleingeld.