Betekenis van:
klink

klink
Zelfstandig naamwoord
  • constructie om een deur gesloten te houden
"De klink is stuk waardoor de deur steeds opnieuw openzwaait."
klink
Zelfstandig naamwoord
  • handvat om de deur te openen of te sluiten
"Ik neem de klink vast en doe de deur open."
klink (de ~ | meervoud klinken)
Zelfstandig naamwoord
  • handvat om deur mee te openen en sluiten; knop aan de deur om hem te openen; pal v.e. slot waardoor hij dicht blijft; handvat o.a. aan deuren
"de deur is op de klink"
"de klink oplichten"

Synoniemen

Hyperoniemen

klink
Werkwoord
  • ''eerste persoon tegenwoordige tijd enkelvoud van klinken''
klink
Werkwoord
  • ''gebiedende wijs van klinken''

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Wanneer ik Japans spreek, klink ik als een kind.
  2. Low-Location Lighting moet naar de klink van de deur van de nooduitgang leiden.
  3. Alle deuren en ramen die open kunnen, zijn gesloten en op de klink, maar niet op slot.
  4. Alle deuren en ramen die open kunnen, zijn gesloten en op de klink, maar niet op slot.