Betekenis van:
kluit

kluit (de ~ | meervoud kluiten)
Zelfstandig naamwoord
  • kleine samenhangende massa van een harde of kneedbare stof
"een kerstboom met kluit"
"de kluit binnen hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

kluit
Zelfstandig naamwoord
  • de aarde om een wortelstelsel van een plant
kluit
Zelfstandig naamwoord
  • een brokkelige onsamenhangende massa

Voorbeeldzinnen

  1. geënt, met kluit
  2. niet geënt, met kluit
  3. andere dan met naakte wortels, met kluit
  4. Bomen en heesters, voor de teelt van eetbare vruchten, met kluit:
  5. Deze norm is niet van toepassing op voor industriële verwerking bestemde producten en op als losse bladeren gepresenteerde producten, noch op sla met kluit en op slaplanten in potten.