Betekenis van:
knopen
knopen
Werkwoord
- met een knoop vastmaken
"een band om de arm knopen"
"iets in zijn oren knopen"
Hyperoniemen
knopen
Werkwoord
- een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken
"Hij was het net aan het knopen."
knoop (de ~ | meervoud knopen)
Zelfstandig naamwoord
- snelheidseenheid v.d. scheepvaart
"[negen] knopen lopen"
Hyperoniemen
knoop (de ~ | meervoud knopen)
Zelfstandig naamwoord
- vastgetrokken lus van draad
"een platte knoop"
"in de knoop zitten"
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Er zitten knopen op het jasje.
- Ik hoop dat het me lukt de eindjes aan elkaar te knopen.
- In het begin konden we de eindjes aan elkaar knopen maar na verloop van tijd konden we onze kosten niet meer dekken.
- knopen
- Knopen, n.e.g.
- Knopen, n.e.g.
- Knopen * 10
- Stroomsnelheid (knopen)
- Delen van knopen
- Kleur knopen: paars;
- manchetknopen en dergelijke knopen
- Knoopvormen en andere delen van knopen; knopen in voorwerpsvorm
- knoopvormen en andere delen van knopen; knopen in voorwerpsvorm
- Knopen en drukknopen; knoopvormen en andere delen van knopen of van drukknopen; knopen in voorwerpsvorm
- Knopen en drukknopen; knoopvormen en andere delen van knopen of van drukknopen; knopen in voorwerpsvorm