Betekenis van:
koken
koken
Werkwoord
- in heet water klaarmaken
"aardappelen koken"
Hyperoniemen
Hyponiemen
koken
Werkwoord
- vloeistof verwarmen totdat er zich in de hele vloeistof bellen vormen die naar boven stijgen en openspringen
"Het water werd gekookt."
koken
Werkwoord
- het proces waarbij bellen uit de hele vloeistof vrijkomen
"Water kookt bij honderd graden Celsius op zeeniveau."
koken
Werkwoord
- met behulp van ingrediënten een maaltijd klaarmaken
"De moeder kookt iedere dag voor haar kinderen en echtgenoot."
koken
Zelfstandig naamwoord
- bereiden
"een maaltijd koken"
"goed kunnen koken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Bob kan koken.
- Hij wil leren koken.
- Ik kan niet koken.
- Ik zag u koken.
- Mijn hobby is koken.
- Ik ben aan het koken.
- Heb jij leren koken ofzo?
- Je moet misschien water laten koken.
- Wat zijn jullie aan het koken?
- Mijn moeder is bezig het avondeten te koken.
- Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.
- Ik ben gewoon om voor mezelf te koken.
- Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.
- Ik ben niet van plan om voor twintig man te koken.
- Ik zet meestal de afzuigkap aan tijdens het koken.