Betekenis van:
koop

koop (de ~ | meervoud kopen)
Zelfstandig naamwoord
  • het (aan)kopen; handeling van iets aanschaffen; de aankoop van iets; het aanschaffen; aankoop
"de koop is gesloten"
"iets te koop aanbieden"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

koop
Zelfstandig naamwoord
  • een handeling waarbij men iets in ruil krijgt voor geld

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Is dat te koop?
  2. Ik koop een nieuwe auto.
  3. Dit huis is niet te koop.
  4. Niet alles is voor geld te koop.
  5. Koop de jurk de je wilt.
  6. Het spreekt voor zich dat geluk niet te koop is.
  7. Hij loopt nooit te koop met zijn leren.
  8. Koop onze krant en win een reis naar Chmelnytsky!
  9. Voor Dan heb ik een stropdas gekocht, voor Elena koop ik een sjaal.
  10. het te koop aanbieden,
  11. Ondersteuning van internationale koop/verkoopcontracten.
  12. de koop en verkoop van goederen:
  13. Producten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden en vervolgens:
  14. de resulterende goodwill of winst op een voordelige koop.
  15. Activa aangekocht onder overeenkomsten betreffende koop op termijn zonder rugdekking