Betekenis van:
koord
koord
Zelfstandig naamwoord
- een middel om zaken bij elkaar te binden
"Het koord brak en de lading viel van het dak af."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Koord
- Koord (bindtouw)
- Koord, bindgaren, touw en netten
- Draad en koord, van gevulkaniseerde rubber
- Vervaardiging van koord, bindgaren, touw en netten
- Draad en koord, van gevulkaniseerde rubber
- Draad en koord, van gevulkaniseerde en gesiliconeerde rubber
- NACE 13.94: Vervaardiging van koord, bindgaren, touw en netten
- een met een koord dicht te trekken geweven zakje.
- draad en koord van rubber, omwoeld of omvlochten met textiel
- NACE 17.52: Vervaardiging van koord, bindgaren, touw en netten
- Vervaardiging uit niet-omwoeld of -omvlochten draad en koord, van rubber
- „koord”, de draden die de weefsels vormen van de koordlagen in de band;
- CPA 13.94.11: Koord, bindgaren en touw, van jute of van andere bastvezels
- „koord”: de draden die de weefsels vormen van de koordlagen in de luchtband [2] Zie verklarende figuur.