Betekenis van:
kruik
kruik
Zelfstandig naamwoord
- een fles of zak die gevuld is met warm water en die dient om het bed te verwarmen
"Leg even die kruik in mijn bed."
kruik
Zelfstandig naamwoord
- een vat om een vloeistof in te bewaren en om die eruit te schenken
"We namen een kruik mee op onze expeditie."
kruik (de ~ | meervoud kruiken)
Zelfstandig naamwoord
- warmwaterzak voor in bed
"een warme kruik"
Synoniemen
Hyperoniemen
kruik
Zelfstandig naamwoord
- een traditioneel Spaanse waterkruik met één oor en twee openingen
Synoniemen
Voorbeeldzinnen
- Kruik (jug)
- Kruik (pitcher)
- Kruik (jug)
- Kruik (pitcher)
- Kruik (jug) JG
- Kruik (pitcher) PH