Betekenis van:
kruis

kruis (het ~ | meervoud kruisen, kruizen)
Zelfstandig naamwoord
  • kant v.e. munt met de koning(in); één v.d. kanten v.e. muntstuk
"kruis (of munt) gooien"
"kruis of munt"

Synoniemen

Hyperoniemen

kruis (het ~ | meervoud kruizen, kruisen)
Zelfstandig naamwoord
  • twee elkaar snijdende lijnen of balken
"een geankerd kruis"
"iemand het heilig kruis (achter)nageven"

Hyperoniemen

kruis (het ~ | meervoud kruisen, kruizen)
Zelfstandig naamwoord
  • werktuig om iemand ter dood te brengen
"een houten kruis"
"iemand aan het kruis slaan/spijkeren/nagelen"

Hyperoniemen

kruis (het ~ | meervoud kruisen, kruizen)
Zelfstandig naamwoord
  • kruisteken dat je met de hand slaat
"een kruis maken/slaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

kruis (het ~ | meervoud kruisen, kruizen)
Zelfstandig naamwoord
  • beproeving; beproeving; beproeving; het beproeven
"een ieder moet zijn eigen kruis dragen"
"elk huisje heeft zijn kruisje"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

kruis
Zelfstandig naamwoord
  • achterste deel van de rug van een paard of ezel

Hyperoniemen

Hyponiemen

kruis
Zelfstandig naamwoord
  • deel van het menselijk lichaam waar de benen samenkomen
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • folterwerktuig.
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • een van beide zijden van een munt
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • een van de kruisverenigingen
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • plusteken of maalteken
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • achterste deel van paardachtige dieren
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • teken in de muzieknotatie dat de verhoging van een toon met een halve stap aangeeft
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • plaats waar de pijpen van een broek samenkomen
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • symbolisch teken (het rode kruis, hakenkruis, Andreaskruis)
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • militaire onderscheiding
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • christelijk religieus symbool afgeleid van de kruiziging van Jezus Christus
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • ongeluk of ellende
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • constructie van twee onder een hoek aan elkaar vastgemaakte onderdelen
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • geometrisch figuur waarin twee rechte lijnen elkaar snijden
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • icoon van Christelijke kerk

Hyperoniemen

Hyponiemen

kruis
Zelfstandig naamwoord
  • bovendeel van een anker
kruis
Zelfstandig naamwoord
  • schriftteken

Synoniemen

Hyperoniemen

kruis (het ~ | meervoud kruisen, kruizen)
Zelfstandig naamwoord
  • bepaald muziekteken

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ze schonken geld aan het Rode Kruis.
  2. Zij deed veel vrijwilligerswerk voor het Rode Kruis.
  3. Van het kruis (van Christus) komt de redding
  4. Sector Kaap Kruis
  5. Specificeer (of kruis aan).
  6. Bevestig dat (kruis aan):
  7. kruis- en daalvlucht;
  8. Aangeven met een kruis.
  9. kruis- en daalvlucht;
  10. Kruis het passende vervoermiddel aan.
  11. Sector Kaap Kruis (sector 47.1.4)
  12. Kruis het passende vakje aan.
  13. Български червен кръст (Bulgaarse Rode Kruis)
  14. Temperatuur: kruis de geschikte vervoer-/opslagtemperatuur aan.
  15. ICRK (Internationaal Comité van het Rode Kruis)