Betekenis van:
kundigheid

kundigheid (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • de vaardigheid om specifieke taken succesvol te kunnen verrichten
  • meetbare kennis, vaardigheid of persoonlijke eigenschap die bijdraagt aan de prestaties van een individu
"blijken van kundigheid [geven]"
"een kundigheid in [het maken van schilderijen]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. De gemachtigde testinstelling moet voldoen aan de Europese normen inzake de algemene eisen aan de kundigheid van test- en kalibreerlaboratoria (EN ISO/CEI 17025: 2000).”
  2. Het product zou er niet zijn zonder de kundigheid, de tradities en de vaardigheden van de plaatselijke bevolking, die een voor die regio uniek en typisch product in het leven heeft geroepen.
  3. Een aanzienlijk deel van de actie betreft verbetering van de kundigheid van banken en andere financiële instellingen om de commerciële haalbaarheid van projecten met een aanmerkelijk eco-innovatieaspect te beoordelen.
  4. In ieder geval moet de aanwerving erop gericht zijn dat het agentschap de beschikking krijgt over personeel dat op het stuk van kundigheid en efficiëntie aan de hoogste normen voldoet.