Betekenis van:
kurk
kurk (de/het ~)
Zelfstandig naamwoord
- eikenschors
"kurk als vloerbedekking hebben"
"zo droog als kurk"
Hyperoniemen
kurk
Zelfstandig naamwoord
- een van kurk gemaakte soort afdichting voor flessen
"Door de late goal moesten de kurken nog even op de fles blijven."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- kurk,
- Kurk
- Kurk
- Verwijderen van kurk
- Kurk en kurkwaren
- onbehandeld kurk en houtafval:
- 45 Kurk en kurkwaren
- KURK EN KURKWAREN
- Flessen met een kurk
- Bekledingen van kurk
- Geagglomereerde kurk; andere werken van geagglomereerde kurk, n.e.g.
- Geagglomereerde kurk: kurken voor „v.q.p.r.d.”
- Riet-, stro-, kurk- en borstelwarenfabrieken
- Kurkafval; gebroken of gemalen kurk
- Andere werken van geagglomereerde kurk