Betekenis van:
leen

leen
Zelfstandig naamwoord
  • ''te ~'': tijdelijk aan een ander dan de bezitter in handen gegeven
"Hij had dit boek al enige tijd te leen."
leen
Zelfstandig naamwoord
  • een gebied van een feodale staat dat aan een meestal erfelijke vorst van lagere rang gegeven is
"Vlaanderen was eerst een leen van het Franse Rijk, later van het Duitse."
leen (het ~ | meervoud lenen)
Zelfstandig naamwoord
  • onroerende zaak, met name grond, landerijen e.d., die door een heer aan een vazal voor gebruik werd afgestaan
"iets te leen hebben/geven/krijgen/vragen"
"[grond] in leen hebben/ontvangen/krijgen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik heb een koffer nodig. Leen je mij er een?