Betekenis van:
leest

leest
Zelfstandig naamwoord
  • een houten of metalen vorm waarop een schoen vervaardigd of gerepareerd wordt
"De leest is het attribuut van de schoenreparateur"
leest
Zelfstandig naamwoord
  • de gedaante van een lichaam
"Zij heeft dezelfde schone leest als haar tweelingzus."
leest (de ~ | meervoud leesten)
Zelfstandig naamwoord
  • werktuig v.d. schoenmaker
"op dezelfde leest geschoeid"
"schoenmaker, hou(d) je bij je leest"

Synoniemen

Hyperoniemen

leest (de ~ | meervoud leesten)
Zelfstandig naamwoord
  • middelste deel van het lichaam
"een slanke leest"
"de arm om iemands leest slaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij leest.
  2. Ze leest graag boeken.
  3. Hij leest graag kranten.
  4. Tom leest een geschiedenisboek.
  5. Wie leest er?
  6. De bekwame bewaking leest het.
  7. Schoenmaker blijf bij uw leest.
  8. Hij leest graag romans op vakantie.
  9. Ik wil dat hij dit leest.
  10. Schoenmaker, houd u bij uw leest.
  11. Hoeveel boeken leest ge per maand?
  12. Iedere morgen leest hij de krant.
  13. Ze leest elke morgen de krant.
  14. Het gaat er niet om hoeveel boeken je leest, maar welke boeken je leest.
  15. Wie schrijft, leest twee keer