Betekenis van:
lenzen

lenzen
Werkwoord
  • leegmaken.
lenzen
Werkwoord
  • voor de wind varen
lens (de ~ | meervoud lenzen)
Zelfstandig naamwoord
  • deel v.h. oog

Synoniemen

Hyperoniemen

lens (de ~ | meervoud lenzen)
Zelfstandig naamwoord
  • lens in het oog ter correctie v.h. zicht; contactlens
"lenzen dragen"
"zijn lenzen in hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

lens (de ~ | meervoud lenzen)
Zelfstandig naamwoord
  • stuk geslepen glas of plastic
"lenzen slijpen"
"een bolle/convergerende lens"

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. We hebben ook lenzen in ons assortiment.
  2. lenzen;
  3. Lenzen
  4. Corrigerende lenzen
  5. dertien lenzen;
  6. Gekleurde lenzen
  7. Lenzen of materiaalmonsters
  8. Buitenlens (of -lenzen)
  9. Intra-oculaire lenzen
  10. lenzen (aanvullende Taric-code A727);
  11. Verplichting lenzen of een bril te dragen
  12. Bij Jahnke Lenzen werken ongeveer 40 mensen.
  13. Verplicht gebruik van een bril/lenzen,
  14. Lenzen met UV-coating zijn wel toegestaan.
  15. Gemonteerde lenzen, prisma's, spiegels, enz., ongeacht de stof, n.e.g.