Betekenis van:
lerares

lerares
Zelfstandig naamwoord
  • vrouw die les geeft in het lager of middelbaar onderwijs
"Zij is lerares en geeft Duits en Engels."
lerares (de ~ | meervoud leraressen)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die lesgeeft; vrouw die lesgeeft
"de lerares [Frans]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Mary wil lerares worden.
  2. Ik was lerares.
  3. Is mevrouw Smith lerares Engels?
  4. Ik ben een Japanse lerares.
  5. Is mevrouw Smith lerares Engels?
  6. Mary was de enige lerares.
  7. Onze lerares ziet er heel jong uit.
  8. Mijn zus werkt als lerares Engels.
  9. Juffrouw Swan is onze lerares Engels.
  10. Tom wist dat Mary lerares was.
  11. Mijn jongste zus is lerares, mijn oudste dokter.
  12. Ze is een net van de universiteit afgestudeerde lerares.
  13. De geschiedenis is de lerares van het leven.
  14. Mijn vroegere lerares Engels draait zich nu zeker weten om in haar graf.
  15. De lerares wees met haar vinger naar mij en vroeg me om met haar mee te komen.