Betekenis van:
leren
leren
Bijvoeglijk naamwoord
- van leer vervaardigd
leren
Werkwoord
- kennis of vaardigheid verwerven
leren
Werkwoord
- kennis of vaardigheid doen verwerven
leer (de ~ | meervoud leren)
Zelfstandig naamwoord
- stelsel van regels die min of meer een afgesloten geheel vormen m.b.t. een vak van wetenschap of kunst
"de leer van de Drie-eenheid"
"de hervormde/rooms-katholieke leer"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Je moet hard leren.
- Ik wil leren zwemmen.
- Wij leren Spaans.
- Hij wil leren koken.
- Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.
- Ik kan je leren vechten.
- Nederlands leren is niet moeilijk.
- Tenslotte moet iedereen zelf leren.
- Kun je me leren vliegen?
- Ik wil graag leren dansen.
- Ik wil graag Frans leren.
- Wij leren Engels op school.
- Heb jij leren koken ofzo?
- Wanneer heb je leren zwemmen?
- Ik wil standaard Engels leren.