Betekenis van:
leren

leren
Bijvoeglijk naamwoord
  • van leer
"leren handschoenen"

Synoniemen

leren
Bijvoeglijk naamwoord
  • van leer vervaardigd
leren
Werkwoord
  • bedrevenheid, kennis verwerven in
"een vak leren"
"leren schaatsen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

leren
Werkwoord
  • kennis of vaardigheid verwerven
leren
Werkwoord
  • kennis of vaardigheid doen verwerven
leer (de ~ | meervoud leren)
Zelfstandig naamwoord
  • stelsel van regels die min of meer een afgesloten geheel vormen m.b.t. een vak van wetenschap of kunst
"de leer van de Drie-eenheid"
"de hervormde/rooms-katholieke leer"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Je moet hard leren.
  2. Ik wil leren zwemmen.
  3. Wij leren Spaans.
  4. Hij wil leren koken.
  5. Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.
  6. Ik kan je leren vechten.
  7. Nederlands leren is niet moeilijk.
  8. Tenslotte moet iedereen zelf leren.
  9. Kun je me leren vliegen?
  10. Ik wil graag leren dansen.
  11. Ik wil graag Frans leren.
  12. Wij leren Engels op school.
  13. Heb jij leren koken ofzo?
  14. Wanneer heb je leren zwemmen?
  15. Ik wil standaard Engels leren.