Betekenis van:
les
les (de ~ | meervoud lessen)
Zelfstandig naamwoord
- stuk leerstof als huiswerk
"een les leren/opgeven"
"zijn les kennen"
Hyperoniemen
les
Zelfstandig naamwoord
- onderricht gedurende een korte tijd
"Tijdens de les wordt spreken niet getolereerd."
les (de ~ | meervoud lessen)
Zelfstandig naamwoord
- het systematisch overbrengen van kennis en vaardigheden
"les volgen (bij iemand)"
"les geven"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
les
Bijwoord
- lesgeven: ''Hij gaf '''les'''.''
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij geeft les Engels.
- Vandaag is er geen les.
- Hoe was de Franse les?
- Tom geeft les in sportpsychologie.
- De tweede les is zeer eenvoudig.
- Tom hoorde Mary in de les snurken.
- Ik speel dikwijls voetbal na de les.
- Dit was het einde van de les.
- Hebt ge een vraag over deze les?
- De les begint om tien uur.
- Heb je nooit les of zo?
- Er waren redelijk wat leerlingen niet in de les vandaag.
- Moeten we onze woordenboeken morgen meenemen naar de les?
- We hebben elkaar ontmoet in de les Amerikaanse geschiedenis
- Indien de leerling beter zijn les kende, zou de leraar hem niet straffen.