Betekenis van:
levensjaar

levensjaar (het ~ | meervoud levensjaren)
Zelfstandig naamwoord
  • jaar van iemands leven; maat om levensjaren te tellen
"in het [eerste/tweede/twaalfde] levensjaar"
"de eerste/laatste levensjaren"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. „Volledig arbeidsongeschiktheidspensioen voor personen die volledig arbeidsongeschikt zijn geworden vóór het einde van hun achttiende levensjaar en die niet gedurende de vereiste periode verzekerd waren (Deel 42 van de Pensioenverzekeringswet nr. 155/1995 Coll.).”.
  2. De reiskosten van kinderen van twee tot tien jaar worden berekend op basis van de helft van de kilometervergoeding en de helft van het forfaitaire supplement; voor deze berekening worden de kinderen geacht het tweede of het tiende levensjaar te hebben bereikt op 1 januari van het lopende jaar.
  3. Op de tijdelijke functionaris die tot zijn 63e levensjaar in dienst van het Agentschap is gebleven of die invaliditeitsuitkering geniet, zijn na beëindiging van de dienst de bepalingen van lid 1 van toepassing. De bijdrage wordt op de grondslag van het pensioen of de uitkering berekend. Op degene die een overlevingspensioen ontvangt ten gevolge van het overlijden van een tijdelijke functionaris in actieve dienst, van een tijdelijke functionaris die tot de 63-jarige leeftijd in dienst van het Agentschap is gebleven, of van een tijdelijke functionaris die een invaliditeitsuitkering geniet, zijn deze bepalingen eveneens van toepassing.