Betekenis van:
lichaam

lichaam (het ~ | meervoud lichamen)
Zelfstandig naamwoord
  • geheel van botten, vlees en organen van een mens of dier
"[beven/trillen] over zijn hele lichaam"
"het menselijk lichaam"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

lichaam
Zelfstandig naamwoord
  • een geheel van botten, vlees en organen van een mens of dier
lichaam
Zelfstandig naamwoord
  • een instantie
lichaam
Zelfstandig naamwoord
  • een hoeveelheid materie met een bepaalde vorm

Voorbeeldzinnen

  1. Het menselijk lichaam is een soort machine.
  2. Deze jongen heeft een sterk, gezond lichaam.
  3. Mijn natte kleren plakten tegen mijn lichaam.
  4. Het Lichaam van Christus
  5. Ieder molecuul in ons lichaam heeft een unieke vorm.
  6. De ziel is de gevangenis van het lichaam.
  7. Gij zult het lichaam krijgen
  8. Een gezonde geest in een gezond lichaam
  9. Alles wat ik heb is mijn gewonde lichaam en een handvol slechte herinneringen.
  10. Een glimlach is de mooiste ronding op het lichaam van een vrouw.
  11. Een gezonde geest kan niet leven in een droog lichaam
  12. Controleer of de hartslagmeter dicht tegen uw lichaam is geplaatst.
  13. Openbaar lichaam:
  14. Cilindervormig lichaam
  15. Deel van het lichaam