Betekenis van:
los
los
Bijvoeglijk naamwoord
- niet stevig vastzittend
"uit de losse hand"
"uit de losse pols"
los
Bijvoeglijk naamwoord
- zonder vaste verbinding
"De hond is los."
los
Bijvoeglijk naamwoord
- vrij in het uiten van zijn gemoed
"een losse tong hebben"
"los in de mond zijn"
Synoniemen
los
Bijvoeglijk naamwoord
- los van de rest, op zichzelf staand
"de losse verkoop"
"losse nummers"
Synoniemen
los
Zelfstandig naamwoord
- een kattensoort met een korte staart
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Laat mijn arm los!
- Laat me los!
- De hel brak los.
- Laat het touw los.
- Laat me los!
- Laat mijn hand niet los.
- Hij liet het touw los.
- Ik liet het touw los.
- Laat het touw niet los.
- Tom liet de hand van Mary los.
- Ik heb familie in Los Angeles.
- Ik heb familie in Los Angeles.
- Los het raadsel op dat schuil gaat achter de moord.
- Ze liet de hand van de jongen los.
- ... Hé, hé jullie twee, gaan alle hekken los als je weet dat ik trakteer?