Betekenis van:
lot

lot
Zelfstandig naamwoord
  • toevalskans of teken daarvan
"Hij heeft een aantal loten in de staatsloterij gekocht."
lot
Zelfstandig naamwoord
  • noodlot, wat het toeval iemand toebedenkt
"Zij lieten hem aan zijn lot over."
lot (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het lot als beslissende factor; dat wat het lot je toebedeelt; leiding van God; loop der gebeurtenissen in het leven
"het lot was hem (niet) gunstig geweest"
"een speling van het lot"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

lot (het ~ | meervoud loten)
Zelfstandig naamwoord
  • deelnamebewijs met nummer v.e. loterij; deelnamebewijs met nummer v.e. loterij; lot voor een loterij
"het winnende lot"
"het grote lot"

Synoniemen

Hyperoniemen

lot (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • nieuw uitgelopen twijg
"De vruchten van de moerbei groeien aan een éénjarig lot."

Synoniemen

Hyperoniemen

lot (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • iemands persoonlijk wel en wee
"vervuld van bitterheid jegens het lot en tegen de mensen"
"het lot wilde dat [hij zijn vrouw en kinderen nooit terug zou zien]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Liefde van het lot
  2. Ik heb vandaag een afspraak met het lot.
  3. Gelukkig is hij die tevreden is met zijn lot.
  4. Het is het lot van de mens om te lijden.
  5. Geen enkele berekening kan het lot overwinnen
  6. Het lot voert de welwillenden, het sleurt de onwilligen
  7. Het lot verandert de afkomst niet", "De omstandigheden hebben geen invloed op de herkomst
  8. LOT
  9. Departement Lot:
  10. Departement Lot:
  11. UITEINDELIJK LOT IN HET MILIEU
  12. Lot 1 werd gegund aan TCS.
  13. Deze rechters worden door het lot aangewezen.
  14. Lot en gedrag in het milieu
  15. Deze rechter wordt door het lot aangewezen.