Betekenis van:
lucht
lucht
Zelfstandig naamwoord
- het mengsel van gassen waaruit de atmosfeer bestaat
"Het apparaat gaf aan dat de lucht niet schoon was."
lucht (de ~ | meervoud luchten)
Zelfstandig naamwoord
- iets dat je waarneemt via je neus; geur; iets dat je waarneemt via je neus
"een [akelige/vreemde/vieze/weeë/penetrante/doordringende] lucht verspreiden"
"er hangt (hier) een [akelige/vreemde/vieze/weeë/penetrante/doordringende] lucht"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- De lucht wordt donker.
- Lucht is onzichtbaar.
- Lucht die schoenen!
- De lucht klaarde op.
- Alle mensen ademen lucht.
- De lucht klaarde op.
- Mensen kunnen niet leven zonder lucht.
- Er is geen lucht in de ruimte.
- Water en lucht zijn allebei fluïda.
- De lucht zal snel helder worden.
- Ik wil wat frisse lucht opsnuiven.
- Een wolk dreef door de lucht.
- Vandaag is de lucht blauw en onbewolkt.
- De lucht in deze kamer is vuil.
- We kunnen niet leven zonder lucht.