Betekenis van:
luiden

luiden
Werkwoord
  • het weerklinken van het geluid van een klok
"De kerkklokken luidden toen er een dijkdoorbraak dreigde."
luiden
Werkwoord
  • doen klinken, gewoonlijk van een bel
"Deze klok wordt zelden geluid."
luiden
Werkwoord
  • als inhoud hebben
"Het bericht luidde eenvoudigweg: "hij is dood"; details ontbraken."
luiden
Zelfstandig naamwoord
  • aantal min of meer bijeenhorende personen

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Voor wie luiden de klokken?
  2. Tijd heeft geen onderverdelingen om het verstrijken ervan aan te duiden, er is nooit een onweersbui of trompetgeschal om het begin van een nieuwe maand of een nieuw jaar aan te kondigen. Zelfs wanneer er een nieuwe eeuw aanbreekt, zijn alleen wij stervelingen het, die klokken luiden en pistolen afschieten.
  3. Bijdragen luiden in EUR.
  4. Deze voorwaarden luiden als volgt:
  5. Artikel 19 komt te luiden:
  6. punt 12.7.1 komt als volgt te luiden:
  7. Punt 2.1 komt als volgt te luiden:
  8. punt A komt als volgt te luiden:
  9. rangnummer 53 komt als volgt te luiden:
  10. Punt 4.6.3.2.3.1 komt als volgt te luiden:
  11. punt 9.3.2.1 komt als volgt te luiden:
  12. Punt 1 komt als volgt te luiden:
  13. Punt 2.7.4 komt als volgt te luiden:
  14. Punt 6.1 komt als volgt te luiden:
  15. De richtsnoeren voor maatregelen luiden als volgt: