Betekenis van:
luisteren
luisteren
Werkwoord
- een bevel opvolgen
"De hond luistert meteen naar zijn baasje."
luisteren
Werkwoord
- ''~ naar'' gericht waarnemen met het oor
"Luister naar wat ik zeg!"
luisteren
Werkwoord
- proberen te horen
"naar de radio luisteren"
"aan iemands borst luisteren"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Laten we luisteren.
- Je zou naar je moeder moeten luisteren.
- Kinderen luisteren niet altijd naar hun ouders.
- Ge hadt naar mij moeten luisteren.
- Hij was naar muziek aan het luisteren.
- Ik ben het beu om naar haar gezaag te luisteren.
- Niet naar hem luisteren. Hij maakt maar een grapje.
- Je hoeft niet te luisteren naar wat hij zegt.
- Haar enige genoegen is naar muziek te luisteren.
- Ik was niet naar de radio aan het luisteren.
- Als je minder zou praten en meer zou luisteren kun je misschien iets leren.
- Ik zei hem wat te doen maar hij wou niet luisteren.
- Mensen zouden hun ziel verkopen om vanaf deze plaatsen naar het concert te luisteren.
- Zou je eens niet een andere plaat willen opzetten? We luisteren al gedurende twee uren naar deze hier.
- Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten.