Betekenis van:
luisteren

luisteren
Werkwoord
  • een bevel opvolgen
"De hond luistert meteen naar zijn baasje."
luisteren
Werkwoord
  • ''~ naar'' gericht waarnemen met het oor
"Luister naar wat ik zeg!"
luisteren
Werkwoord
  • proberen te horen
"naar de radio luisteren"
"aan iemands borst luisteren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Laten we luisteren.
  2. Je zou naar je moeder moeten luisteren.
  3. Kinderen luisteren niet altijd naar hun ouders.
  4. Ge hadt naar mij moeten luisteren.
  5. Hij was naar muziek aan het luisteren.
  6. Ik ben het beu om naar haar gezaag te luisteren.
  7. Niet naar hem luisteren. Hij maakt maar een grapje.
  8. Je hoeft niet te luisteren naar wat hij zegt.
  9. Haar enige genoegen is naar muziek te luisteren.
  10. Ik was niet naar de radio aan het luisteren.
  11. Als je minder zou praten en meer zou luisteren kun je misschien iets leren.
  12. Ik zei hem wat te doen maar hij wou niet luisteren.
  13. Mensen zouden hun ziel verkopen om vanaf deze plaatsen naar het concert te luisteren.
  14. Zou je eens niet een andere plaat willen opzetten? We luisteren al gedurende twee uren naar deze hier.
  15. Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten.