Betekenis van:
lulkoek
lulkoek (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- onzinnige praat
"'dat is'/wat een lulkoek!"
"lulkoek verkopen"
Synoniemen
- onzin
- apekool
- beuzelarij
- bullshit
- flauwekul
- ge-o-ha
- gebeuzel
- gekakel
- gekkenpraat
- gekwek
- gelul
- geneuzel
- geouwehoer
- geraaskal
- gewauwel
- gezwam
- gezwets
- klets
- kletskoek
- kletspraat
- kolder
- kul
- kwatsch
- kwezelarij
- larie
- lariekoek
- leuterkoek
- leuterpraat
- nonsens
- quatsch
- wijvenpraat
- zever
- zottenpraat
- dwaasheid
- shit
- geklets