Betekenis van:
lust

lust
Zelfstandig naamwoord
  • seksueel verlangen
"Hij gaf toe aan zijn dierlijke lusten."
lust
Zelfstandig naamwoord
  • behoefte of verlangen iets te doen
"Na die vermoeiende dag had hij geen enkele lust meer om dat te doen."
lust
Zelfstandig naamwoord
  • seksueel verlangen
"Hij gaf toe aan zijn dierlijke lusten."
lust
Zelfstandig naamwoord
  • behoefte of verlangen iets te doen
"Na die vermoeiende dag had hij geen enkele lust meer om dat te doen."
lust (de ~ | meervoud lusten)
Zelfstandig naamwoord
  • genoegen, vermaak
"een lust voor het oog"
"lust in [het leven] (hebben)"

Synoniemen

Hyperoniemen

lust (de ~ | meervoud lusten)
Zelfstandig naamwoord
  • zin; sterke begeerte; begeerte
"(geen) lust hebben (om te [eten])"
"de lust 'vergaat [mij]'/'is [mij] vergaan' (om)"

Synoniemen

Hyperoniemen

lust
Zelfstandig naamwoord
  • zinnelijke, seksuele begeerte; gevoelens van sterke begeerte

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Een oude bok lust ook nog wel een groen blaadje.
  2. mevrouw Merle LUST