Betekenis van:
maken

maken
Werkwoord
  • ervoor zorgen dat iets weer werkt
"De jongen vroeg aan zijn vader of die zijn trein kon maken."
maken
Werkwoord
  • in elkaar zetten
"Hij was een houten meubel aan het maken."
maken
Werkwoord
  • optellen tot een bepaald bedrag
"Dat maakt dan zes euro en tien cent."
maken
Werkwoord
  • er bovenop komen; herstellen; repareren; wat stuk is repareren
"een broek/radio/vaas maken"
"iemand kunnen maken en breken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Buitenlanders maken me nieuwsgierig.
  2. Kleren maken de man.
  3. Aangenaam kennis te maken.
  4. Ga Mary wakker maken.
  5. Spinnen maken webben.
  6. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.
  7. Vele kleintjes maken een grote.
  8. Ze zou iedereen gelukkig maken.
  9. Ik zal u gelukkig maken.
  10. Ik zal u gelukkig maken.
  11. U kunt uw eigen maken.
  12. Zouden we vandaag een afspraak maken?
  13. Hij is bang fouten te maken.
  14. Ik zal een man van u maken.
  15. Dat heeft er niets mee te maken.