Betekenis van:
maken
maken
Werkwoord
- ervoor zorgen dat iets weer werkt
"De jongen vroeg aan zijn vader of die zijn trein kon maken."
maken
Werkwoord
- in elkaar zetten
"Hij was een houten meubel aan het maken."
maken
Werkwoord
- optellen tot een bepaald bedrag
"Dat maakt dan zes euro en tien cent."
maken
Werkwoord
- er bovenop komen; herstellen; repareren; wat stuk is repareren
"een broek/radio/vaas maken"
"iemand kunnen maken en breken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Buitenlanders maken me nieuwsgierig.
- Kleren maken de man.
- Aangenaam kennis te maken.
- Ga Mary wakker maken.
- Spinnen maken webben.
- Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.
- Vele kleintjes maken een grote.
- Ze zou iedereen gelukkig maken.
- Ik zal u gelukkig maken.
- Ik zal u gelukkig maken.
- U kunt uw eigen maken.
- Zouden we vandaag een afspraak maken?
- Hij is bang fouten te maken.
- Ik zal een man van u maken.
- Dat heeft er niets mee te maken.