Betekenis van:
man
man (de ~ | meervoud mannen)
Zelfstandig naamwoord
- volwassen mens van het mannelijk geslacht
"een man van eer"
"hij is er de man niet naar"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
man
Zelfstandig naamwoord
- persoon van het mannelijk geslacht
"Elke man houdt van voetbal."
man
Zelfstandig naamwoord
- een echtgenoot, een getrouwde man
"John is de man van Elly."
man
Zelfstandig naamwoord
- een mens
"Een man heeft voedsel nodig."
man (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- zelfstandig optredend menselijk wezen
"kleren maken de man"
"een gewaarschuwd man telt voor twee"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
- meerderjarige
- werkzoekende
- burger
- schepper
- polemist
- onderhoudstechnicus
- entertainer
- kenner
- bewoner
- intellectueel
- galant
- leidersfiguur
- leeftijdgenoot
- primitieven
- Moor
- Steenbok
- vertegenwoordiger
- agnosticus
- feestvierder
- bonenstaak
- afkijker
- crediteur
- dove
- Christus
- andersdenkende
- pingelaar
- romanticus
- gehandicapte
- killer
- familielid
- linkse
- buur
- niet-roker
- occultist
- kasteloze
- filosoof
- planner
- travestiet
- krijger
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Wie is die man?
- Zoek een leven, man.
- De man eet brood.
- De man heeft gelijk.
- Is je man thuis?
- Kleren maken de man.
- Een man moet eerlijk zijn.
- De oude man leeft alleen.
- Hij is een dappere man.
- Geef me mijn man terug!
- Hij is al een man.
- Hebt u deze man gezien?
- Deze man heeft een paard.
- De oude man leeft alleen.
- De man keek me aan.