Betekenis van:
mandaat
mandaat (het ~ | meervoud mandaten)
Zelfstandig naamwoord
- (bewijs van) het machtigen; (tijdelijke) volmacht; afspraak dat iemand in jouw naam handelt
"iemand een mandaat geven/verlenen"
"het mandaat loopt af"
Synoniemen
Hyperoniemen
mandaat
Zelfstandig naamwoord
- opdracht krachtens welke men een functie vervult
Hyperoniemen
Hyponiemen
mandaat
Zelfstandig naamwoord
- schriftelijk bevel
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- MANDAAT
- Mandaat
- Ongebonden mandaat
- Institutioneel mandaat
- Duur van het mandaat
- Artikel 3 — Mandaat
- Artikel 2 Ongebonden mandaat
- Instelling en mandaat
- Duur van het mandaat
- Reikwijdte van het mandaat
- Mandaat en samenstelling
- Mandaat en bevoegdheden
- Uitvoering van het mandaat
- Zijn mandaat kan worden verlengd.
- Luidens hun mandaat dienen NGG’s: