Betekenis van:
marihuana

marihuana (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • softdrug gemaakt v.d. hennepplant; hasj; drugs; drug van hennep; marihuana; marihuana
"marihuana gebruiken/roken"

Synoniemen

Hyperoniemen

marihuana
Zelfstandig naamwoord
  • de bloemtoppen of zaaddoosjes van de vrouwelijke, onbevruchte plant hennepplant ''Cannabis sativa'' bedoeld als medicijn of genotmiddel
"In veel landen is de handel in marihuana een misdrijf."