Betekenis van:
mes
mes
Zelfstandig naamwoord
- een dun lang werktuig met een scherpgeslepen kant waamee gesneden kan worden
"Hij nam een mes en sneed het brood ermee."
Voorbeeldzinnen
- Er ontbreekt een mes.
- Dat is geen mes. Dít is een mes.
- Ik heb een mes nodig.
- Het mes is niet scherp.
- Ik heb een scherp mes.
- Het mes is niet scherp.
- Pas op. Dat mes is scherp.
- Snij de cake met een mes.
- Hij stak zijn mes in de boom.
- Dit mes is niet scherp genoeg.
- Hij sneed het vlees met een mes.
- Hij droeg een mes of iets dergelijks.
- Ik heb het mes teruggegeven dat ik geleend had.
- Wij gebruiken stokjes in plaats van vork en mes.
- De politieman nam de jongen het mes af.