Betekenis van:
mes

mes (het ~ | meervoud messen)
Zelfstandig naamwoord
  • gerei om mee te snijden
"een vlijmscherp/elektrisch mes"
"het mes ergens in zetten"

Hyperoniemen

Hyponiemen

mes
Zelfstandig naamwoord
  • een dun lang werktuig met een scherpgeslepen kant waamee gesneden kan worden
"Hij nam een mes en sneed het brood ermee."

Voorbeeldzinnen

  1. Er ontbreekt een mes.
  2. Dat is geen mes. Dít is een mes.
  3. Ik heb een mes nodig.
  4. Het mes is niet scherp.
  5. Ik heb een scherp mes.
  6. Het mes is niet scherp.
  7. Pas op. Dat mes is scherp.
  8. Snij de cake met een mes.
  9. Hij stak zijn mes in de boom.
  10. Dit mes is niet scherp genoeg.
  11. Hij sneed het vlees met een mes.
  12. Hij droeg een mes of iets dergelijks.
  13. Ik heb het mes teruggegeven dat ik geleend had.
  14. Wij gebruiken stokjes in plaats van vork en mes.
  15. De politieman nam de jongen het mes af.