Betekenis van:
mis
mis (de ~ | meervoud missen)
Zelfstandig naamwoord
- dienst v.d. rooms-katholieke kerk; mis
"de mis doen/celebreren"
"de mis horen/bijwonen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
mis (de ~ | meervoud missen)
Zelfstandig naamwoord
- muziek voor een mis
"een mis (van [Palestrina]) uitvoeren"
Hyperoniemen
Hyponiemen
mis
Zelfstandig naamwoord
- een godsdienstoefening in de katholieke kerk, een eucharistieviering
"De mis is zojuist begonnen."
mis
Bijvoeglijk naamwoord
- ''(alleen als naamwoordelijk deel van het gezegde)'' fout, verkeerd
"Het is nu goed mis!"
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik mis je ontzettend.
- Heb ik het mis?
- Ik mis hem simpelweg.
- Ik mis je.
- Ik mis hem.
- Ik mis je voortdurend.
- Je hebt het mis.
- Je hebt het duidelijk mis.
- Mis deze geweldige kans niet.
- Ik mis je heel erg.
- Sorry, er ging iets mis.
- Wat is er mis mee?
- Er is iets mis met de motor.
- Er is iets mis met de remmen.
- Er is niets mis met hem.