Betekenis van:
moed
moed
Zelfstandig naamwoord
- inborst, stemming, gemoed
"In goede moed ging hij uit fietsen."
moed
Zelfstandig naamwoord
- dapperheid, lef, branie
"De moed zakte in zijn schoenen toen hij die wankele brug zag."
moed
Zelfstandig naamwoord
- vertrouwen op een goede afloop
"De atlete had er nogal moed op; een podiumplaats lag binnen haar mogelijkheden."
moed (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- afwezigheid van angst voor gevaar; eigenschap zonder angst te zijn; lef; durf; het niet bang zijn
"in arren moede"
"de moed hebben (om iets te doen)"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Ik bewonder je moed.
- Houd de moed erin!
- Moed heeft het geweld overwonnen
- Mijn broer had de moed niet de rivier over te zwemmen.
- Hij raapte al zijn moed bij elkaar en vroeg haar ten huwelijk.
- Ik raapte al mijn moed bij elkaar en ging naar daar.
- Ze had eindelijk de moed bij elkaar geraapt om geld te vragen aan hem.