Betekenis van:
moed

moed
Zelfstandig naamwoord
  • inborst, stemming, gemoed
"In goede moed ging hij uit fietsen."
moed
Zelfstandig naamwoord
  • dapperheid, lef, branie
"De moed zakte in zijn schoenen toen hij die wankele brug zag."
moed
Zelfstandig naamwoord
  • vertrouwen op een goede afloop
"De atlete had er nogal moed op; een podiumplaats lag binnen haar mogelijkheden."
moed (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • afwezigheid van angst voor gevaar; eigenschap zonder angst te zijn; lef; durf; het niet bang zijn
"in arren moede"
"de moed hebben (om iets te doen)"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik bewonder je moed.
  2. Houd de moed erin!
  3. Moed heeft het geweld overwonnen
  4. Mijn broer had de moed niet de rivier over te zwemmen.
  5. Hij raapte al zijn moed bij elkaar en vroeg haar ten huwelijk.
  6. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en ging naar daar.
  7. Ze had eindelijk de moed bij elkaar geraapt om geld te vragen aan hem.