Betekenis van:
moeder

moeder (de ~ | meervoud moeders)
Zelfstandig naamwoord
  • vrouw die kinderen heeft gekregen; moeder; moeder; moeder
"bij moeders pappot (blijven) zitten"
"voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

moeder
Zelfstandig naamwoord
  • een vrouwelijke ouder

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Betty vermoordde haar moeder.
  2. Is je moeder thuis?
  3. Is je moeder thuis?
  4. Alice is mijn moeder.
  5. Mijn moeder is mooi.
  6. Mijn moeder spreekt langzaam.
  7. De moeder was uitgeblust.
  8. Mijn moeder houdt van muziek.
  9. Ik lijk op mijn moeder.
  10. Ik wacht op mijn moeder.
  11. Mijn moeder is altijd bezig.
  12. Moeder maakte ons middageten klaar.
  13. Ik hou van mijn moeder.
  14. Mijn moeder kan niet komen.
  15. Mijn moeder kookt voor mij.