Betekenis van:
mond
mond
Zelfstandig naamwoord
- ingang van het spijsverteringskanaal; zowel voor de ingang zelf als de achterliggende holte gebruikt
mond
Zelfstandig naamwoord
- opening of ingang van iets
mond
Zelfstandig naamwoord
- een soort watergang
mond
Zelfstandig naamwoord
- ingang van het spijsverteringskanaal; zowel voor de ingang zelf als de achterliggende holte gebruikt
mond
Zelfstandig naamwoord
- opening of ingang van iets
mond
Zelfstandig naamwoord
- een soort watergang
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Doe je mond open.
- Spreek niet met volle mond.
- Doe je mond wijd open.
- Morgenstond heeft goud in de mond.
- Praat niet met een volle mond.
- Ik vrees dat hij zijn mond zal voorbijpraten.
- De aardappel was zo heet dat het mijn mond verbrandde.
- Ik heb maar een mond, maar wel twee oren.
- Ze zei dat ik het aan niemand moest vertellen. Dus heb ik mijn mond gehouden.
- Als je nog één keer zo'n grote mond geeft, lees ik vanavond geen verhaaltje voor.
- Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.
- Sadako wou er nog meer aan toevoegen, maar haar mond wou maar niet openen.
- Zonder arbeid zal er geen brood in de mond zijn
- Je zou echt eens moeten beginnen denken voor je jouw mond open doet, je zou op die manier veel misverstanden kunnen vermijden.
- Mond- en klauwzeer