Betekenis van:
mondigheid

mondigheid (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het minimaal 18 jaar oud zijn; het voor zichzelf opkomen
"de mondigheid van de burger/patiënt"

Synoniemen

Hyperoniemen

mondigheid
Zelfstandig naamwoord
  • zelfstandigheid v.d. mens

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Aantal geplande acties DG SANCO plant drie verschillende acties ter bevordering van de mondigheid van de consument op het gebied van financiële diensten:
  2. Er wordt een krediet van 1 miljoen EUR gereserveerd voor een proefproject ter bevordering van de mondigheid van de consument, met name op het gebied van financiële diensten, en van efficiënte en stabiele Europese financiële markten, door middel van scholingsacties en het verstrekken van advies aan de consument.