Betekenis van:
munt
munt (de ~ | meervoud munten)
Zelfstandig naamwoord
- penning voor automaten
"Heb jij nog een muntje voor de sigarettenautomaat?"
"Munten voor bier en fris kunt u kopen in de garderobe."
Hyperoniemen
Munt (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- rijksinstelling waar geld wordt gemunt
"De Koninklijke Nederlandse Munt"
Hyperoniemen
Hyponiemen
munt
Zelfstandig naamwoord
- muntzijde van geldstuk
"Kop of munt?"
munt (de ~ | meervoud munten)
Zelfstandig naamwoord
- plat stuk metaal als betaalmiddel; plat stuk metaal als betaalmiddel
"ergens munt uit slaan"
"iemand met gelijke munt terugbetalen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
munt (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- munteenheid; valuta
"een sterke munt"
"een zwakke munt"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
munt
Zelfstandig naamwoord
- ''Mentha'', een plant met sterk aromatische blaadjes waarvan muntthee wordt getrokken, ze worden ook als keukenkruid gebruikt
munt
Zelfstandig naamwoord
- geldstuk.
munt
Zelfstandig naamwoord
- geldsoort.
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Een kant van een munt wordt 'kop' genoemd, en de andere zijde wordt 'munt' genoemd.
- De devaluatie van de munt was een zware tegenslag voor de economie van het land.
- EURO 1 = nationale munt.
- Citroenmelisse, munt, pepermunt
- Basilicum (Citroenmelisse, munt, pepermunt)
- (°) in miljoen (nationale munt)
- Providerdiensten voor munt- of kaarttelefoons
- Alcoholhoudende dranken met munt/pepermunt
- (°) In de nationale munt (× miljoen).
- Munt waarin de verkoopprijs is uitgedrukt.
- elektrogrammofoons, werkend met munt- of penninginworp
- Elektrogrammofoons, werkend met munt- of penninginworp
- Niet-alcoholhoudende dranken met munt/pepermunt
- Sant Llorenç del Munt i l’Obac
- Definitie: munteenheid (gewone munt, bv. euro of ECU of USD of nationale munt) of bijzondere trekkingsrechten