Betekenis van:
naar
naar
Bijvoeglijk naamwoord
- onaangenaam, niet leuk
"Dit was de naarste ervaring die ik in lange tijd gehad heb."
naar
Bijvoeglijk naamwoord
- vervelend, akelig
"een nare film"
"een naar verhaal"
Synoniemen
naar
Bijvoeglijk naamwoord
- misselijk; een beetje ziek; misselijk; ziek
"ergens naar van worden"
"je naar lachen"
Synoniemen
naar
Bijwoord
- op onaangename wijze
"Doe niet zo naar!"
naar
Voorzetsel
- de richting waarin
"Hij keek naar het beeldscherm."
Voorbeeldzinnen
- Tom knipoogde naar Mary.
- Kom naar hier!
- Kijk eens naar dit.
- Ik moet naar bed.
- Ga naar school.
- Sawako wil naar Frankrijk.
- Ze ging naar Ibaragi.
- Ik wil naar huis.
- Naar waar gaan we?
- Hij vertrok naar Parijs.
- Zij keken naar elkaar.
- Tom verlangde naar wraak.
- Je ruikt naar kak.
- Ga terug naar huis.
- Ze wees naar hem.