Betekenis van:
neiging
neiging (de ~ | meervoud neigingen)
Zelfstandig naamwoord
- tendens; innerlijke noodzaak
"een onbedwingbare/onweerstaanbare neiging hebben (om) iets te doen"
"de neiging krijgen (om) iets te doen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
neiging
Zelfstandig naamwoord
- het onbewust graag op een bepaalde manier gedragen
"Hij heeft soms de neiging om weg te dromen."
Voorbeeldzinnen
- Hij heeft de neiging kwaad te worden.
- Tom heeft de neiging te overdrijven.
- Je hebt de neiging om te snel te praten.
- Ik heb de neiging om dit voorstel te accepteren.
- De neiging kan bereikt worden door het actieve gedeelte van het spoorstaafkopprofiel.
- „antiklontermiddelen”: stoffen die de neiging van afzonderlijke levensmiddelendeeltjes om aan elkaar te kleven, verkleinen;
- Minivarkens hebben de neiging obees te worden als zij met standaard varkensvoer worden gevoederd.
- de volatiliteit van het herstelpercentage, omdat het betrekking heeft op de neiging van het herstelpercentage om trancheprijzen te beïnvloeden; en
- Fretten hebben de neiging zich te ontlasten tegen een verticaal oppervlak in één deel van de leefruimte.
- Er zijn wel pogingen ondernomen om door selectie hoenderrassen te kweken die minder neiging hebben tot verenpikken of agonistisch gedrag.
- De Commissie wijst erop dat eerder de neiging bestaat om oudere schepen onder goedkope vlaggen te registreren.
- Zij vertonen een complex jachtgedrag en hebben de neiging voedselvoorraden aan te leggen, maar zij eten geen bedorven voedsel.
- De pipet en het reservoir moeten na het pipetteren grondig worden gespoeld, aangezien dunne vezels de neiging hebben aan het oppervlak te blijven.
- Naast hun wilde aard en hun neiging tot klimmen vertonen niet-menselijke primaten sterk ontwikkelde cognitieve vermogens en een complex sociaal en foerageergedrag.
- Door bevochtiging heeft steenkool de neiging samen te klonteren en een zodanige consistentie aan te nemen dat dit het vullen van de ovens belemmert.