Betekenis van:
net
net (het ~ | meervoud netten)
Zelfstandig naamwoord
- aantal scholen samen
"het vrije net"
Hyperoniemen
net (het ~ | meervoud netten)
Zelfstandig naamwoord
- televisienet
"op het eerste/tweede/derde net"
"het eerste/tweede/derde net"
Hyperoniemen
net (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- netjes overgeschreven stuk
"in het net"
"iets in het net (over)schrijven"
Hyperoniemen
Hyponiemen
net
Zelfstandig naamwoord
- een geheel van fijne draden
"De vissers waren hun netten aan het boeten."
net
Zelfstandig naamwoord
- netwerk van draden v.e. spin; ragfijn netwerk waarin een spin haar prooi vangt; web (als) door een spin gesponnen
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
net
Bijvoeglijk naamwoord
- proper, rein, schoon, ordelijk
"Zijn kamer maakte een nette indruk."
net
Bijvoeglijk naamwoord
- zich gedragend volgens de goede manieren
"nette manieren"
Synoniemen
net
Bijwoord
- kort geleden, zojuist
"De krant van gisteren? Die heb ik net weggegooid."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij repareerde het net.
- Hij is net teruggekomen.
- Hij is net gegaan.
- Paul heeft net gebeld.
- Ik ben net opgestaan.
- Ze is net vertrokken.
- Razvan is net vertrokken.
- Ik ben net overvallen geweest.
- Je lijkt net op hem.
- Ze is net twintig geworden.
- Ik ben net terug uit school.
- Ik ben net zo sterk als jij.
- Het is hier nog net als vroeger.
- Die bofkont heeft net de loterij gewonnen.
- Ik heb het boek net uitgelezen.