Betekenis van:
nieuw
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- van dit jaar
"de nieuwe mode"
"nieuwe haring"
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- na iets anders komend, weer beginnend; wat volgt
"het nieuwe schooljaar"
"een nieuw leven beginnen"
Synoniemen
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- nog ongebruikt
"nieuwe en tweedehandsfietsen"
"nieuwe kleren"
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- recentelijk gemaakt
"Dat is het nieuwe huis dat gisteren pas afgerond is."
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- recentelijk ontdekt
"Dit is een nieuwe diersoort."
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- huidige.
"Ik heb een nieuwe fiets, want de vorige is kapot."
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- onderscheidt nieuwere namen van oudere
"Nieuw-Amsterdam."
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- in originele staat, nog niet eerder gebruikt
"Koop je een nieuwe of een tweedehands?"
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- vreemd, onbekend
"Dat idee is tamelijk nieuw voor mij."
nieuw
Bijvoeglijk naamwoord
- recentelijk aangekomen of opgedoken
"Dat is de nieuwe medewerker."
Voorbeeldzinnen
- Het is nieuw.
- Dit is nieuw.
- Ik ben hier nieuw.
- Het is nieuw.
- Ik ben hier nieuw.
- Wat is nieuw?
- Heeft u dit nieuw boek?
- De rode rok is nieuw.
- Hij had een nieuw idee.
- De auto van mijn vader is nieuw.
- De boeken van deze student zijn nieuw.
- Hij wil zich een nieuw woordenboek aanschaffen.
- Je hebt een nieuw huis gekocht.
- Ons nieuw hoofdkwartier is in Tokio.
- Ze noemden het dorp Nieuw-Amsterdam.