Betekenis van:
noemen
noemen
Werkwoord
- met een naam aanduiden
"Hoe noem je zo'n plant?"
noemen
Werkwoord
- vermelden door het uitspreken van de naam
"In het bijzonder zou ik Jacob willen noemen, die zich afgelopen jaar ongelooflijk hard voor ons heeft ingezet."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ze noemen hem Jim.
- Mensen noemen hem Dave.
- We noemen onze hond Pochi.
- Mijn vrienden noemen me Ken.
- Hoe zou ik je gaan noemen?
- Je kan me gewoon Taro noemen.
- Wij noemen New York "the Big Apple".
- Amerikanen noemen het de Vietnamoorlog; de Vietnamezen noemen het de Amerikaanse oorlog.
- "Ik heb verschrikkelijke haast... om redenen die ik niet kan noemen," antwoordde Dima de vrouw. "Laat me alstublieft gewoon dat pak daar passen."
- "LGBT-gemeenschappen over de hele wereld noemen je een 'held' en zeggen dat je opzettelijk vals beschuldigd bent," legde Al-Sayib uit. "Maar de ordehandhavingsorganisaties bestempelen je allemaal als een medogenloos moordenaar. Welk van die twee ben je, Dima?"
- Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over een "Internationale Taal". Het was bescheiden van omvang, het motto mikte hoog: "Opdat een taal internationaal zou zijn, volstaat het niet ze zo te noemen". Als auteursnaam stond aangeduid "Doctor Esperanto".
- hierna te noemen „de partijen”,
- (hierna gezamenlijk „ECB-werknemers” te noemen).
- (hierna „PB 1165/1963” te noemen).
- DE REGERING VAN DE REPUBLIEK KAZACHSTAN, hierna „Kazachstan” te noemen,